Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1537

Datum uitspraak2002-06-28
Datum gepubliceerd2002-06-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC00/297HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr. Hartkamp nr. C00/297 zitting 5 april 2002 Conclusie inzake 1) [Eiser 1] 2) [Eiser 2] tegen 1) [Verweerster 1] (voorheen geheten [A] B.V. 2) Eerste Euro-Graan B.V. 3) [Verweerder 3] Feiten en procesverloop 1) Deze zaak is de nasleep van een geschil dat is gerezen naar aanleiding van drie in 1985 gesloten overeenkomsten tot levering van mungbonen, bestemd voor het kweken van taugé. Bij deze overeenkomsten zijn de verweersters in cassatie (hierna aan te duiden met [verweerder] c.s., naar de vorige naam van de verweerster sub 1) opgetreden als kopers, de eisers tot cassatie (nauwkeuriger: de vennootschap onder firma waarvan zij destijds vennoten waren, [...]) als verkopers (hierna [eiser] c.s.). [Verweerder] c.s. hebben gesteld dat [eiser] c.s. wanprestatie hebben gepleegd door het leveren van bonen met een lagere dan de gegarandeerde kiemkracht van 92%; zij hebben op die grond onder meer ontbinding van de overeenkomsten en terugbetaling van de koopprijs gevorderd. De rechtbank heeft de wanprestatie aangenomen en dus de vorderingen toegewezen; het hof heeft - na een tussenarrest, waartegen cassatieberoep is verworpen door HR 16 dec. 1994, nr. 15505, niet gepubl. - anders beslist en bij arrest van 5 febr. 1997 (prod. 1 bij conclusie van antwoord) de vorderingen afgewezen. In het onderhavige geding eisen [eiser] c.s. schadevergoeding van [verweerder] c.s. op grond van onrechtmatige daad, kort gezegd daarin bestaande dat [verweerder] c.s. in de vorige procedure de rechtbank en het hof bewust hebben misleid, waardoor die procedure onnodig lang heeft geduurd en [eiser] c.s. op aanzienlijke kosten zijn gejaagd.(1) 2) Rechtbank en hof hebben de vordering afgewezen. Ik moge voor de in cassatie vaststaande feiten verwijzen naar het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 juni 2000 (r.o. 1 en 2), dat thans in cassatie wordt bestreden. 3) Het (tijdig voorgestelde) cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht, waarna zijdens [eiser] c.s. is gerepliceerd. Bespreking van het cassatiemiddel 4) Het hof heeft in r.o. 4 overwogen dat volgens de stellingen van [eiser] c.s. de rechtbank in de eerste procedure (vonnis van 21 juni 1991) haar oordeel dat [eiser] c.s. wanprestatie hadden gepleegd met name heeft gebaseerd op vier producties, en wel (a) certificaten van [betrokkene 1], (b) administratiekaarten, (c) een deskundigenonderzoek en (d) brieven van afnemers. Wat (b) betreft heeft het hof (r.o. 8) geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat van bewuste misleiding sprake is. Wat (a) en (d) betreft(2) stelt het hof vast (r.o. 9) dat [eiser] c.s. niet hebben toegelicht hoe deze producties - naast de voor [eiser] c.s. ongunstige uitkomst van het deskundigenonderzoek - essentieel hebben bijgedragen tot het voormelde oordeel van de rechtbank. Het hof gaat er dan ook vanuit dat dat oordeel in essentie slechts was gebaseerd op het deskundigenrapport. Daaraan voegt het hof (eveneens in r.o. 9) toe dat uit het arrest van het hof in de eerste procedure van 5 febr. 1997 blijkt dat onvoldoende vaststaat dat de door de deskundigen onderzocht bonen behoorden tot de door [eiser] c.s. geleverde bonen. 5) Onderdeel I is gericht tegen de r.o. 9 t/m 11 van 's hofs arrest. Deze rechtsoverweging luidt als volgt: "Indien al juist zou zijn de stelling van [eiser] c.s. dat [verweerder] c.s. met de onder 4a en b (lees d, ASH) bedoelde stukken welbewust onjuiste gegevens hebben geproduceerd inzake de kiemkracht van de bonen, mag, gelijk uit het hiervoor onder 8 en 9 overwogene volgt, daaruit niet worden afgeleid dat dit heeft geleid tot een verdergaande beslissing van de rechtbank dan om terzake een onderzoek door deskundigen te bevelen." Het onderdeel klaagt onder a dat het hof heeft miskend dat het (veronderstelde) welbewuste produceren van de onjuiste gegevens schade voor [eiser] c.s. heeft veroorzaakt, omdat de rechtbank een deskundigenonderzoek heeft gelast. Ik meen dat deze klacht faalt, omdat het hof heeft aangenomen dat [eiser] c.s. aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd dat de rechtbank haar oordeel (mede) heeft gebaseerd op die producties (welke stelling door het hof is verworpen). Weliswaar wordt onder d deze beperkte uitleg van de vorderingsgrondslag van [eiser] c.s. bekritiseerd, maar ik meen dat deze uitleg van de (vaak omstandig en wollig geformuleerde) gedingstukken, die is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt, niet onbegrijpelijk is. De klachten onder b en c stuiten af op het feit dat het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op het deskundigenrapport, en dus niet (ook niet voor een deel) op de producties. De woorden "in essentie" in r.o. 9 moeten m.i. in deze zin worden verstaan. 6) De klachten van onderdeel II onder a en b bouwen voort op die van onderdeel I en falen dus ook. De klacht onder c stuit af op de feitelijke en niet onbegrijpelijke beslissingen van de r.o. 7 en 8. 7) Onderdeel III klaagt dat het hof, in r.o. 12 oordelend dat niet vaststaat dat [verweerder 3] wist dat mede de [C-]partij werd bemonsterd(3), over het hoofd heeft gezien dat [eiser] c.s. hebben aangevoerd dat ook een niet-opzettelijk niet verhinderen door [verweerder 3] van de monstername in de gegeven omstandigheden onrechtmatig kan zijn. Deze klacht stuit af op de laatste zin van r.o. 12, waarin het hof heeft geoordeeld dat daartoe onvoldoende feiten zijn gesteld of gebleken. Bovendien komt het mij voor dat de klacht belang mist, aangezien niet duidelijk is (en niet door [eiser] c.s. is uiteengezet) in hoeverre die veronderstelde onrechtmatigheid zou hebben bijgedragen aan het oordeel van de rechtbank van 21 juni 1991. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Een dergelijke vordering is niet kansloos; zie conclusie A-G Asser (onder 2.12) voor HR 27 juni 1997, NJ 1997, 651. 2 Het hof schrijft abusievelijk (b) in plaats van (d). Dat sprake is van een vergissing blijkt uit het feit dat onder (b) sprake is van de voormelde administratiekaartenkaarten. Evenzo noot 1 in de cassatiedagvaarding. 3 Een partij van omstreeks 16 ton die zich ook bij [betrokkene 2] bevond, maar niet behoorde tot de door [verweerder] c.s. gekocht partijen.


Uitspraak

28 juni 2002 Eerste Kamer Nr. C00/297HR WS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats], 2. [Eiser 2], wonende te Hong Kong, EISERS tot cassatie, advocaat: mr. R.S. Meijer, t e g e n 1. [Verweerster 1], voorheen geheten [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], 2. EERSTE EURO-GRAAN B.V., gevestigd te Groningen, 3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mr. P.S. Kamminga. 1. Het geding in feitelijke instanties Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 24 november 1992 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en na wijziging van eis gevorderd bij vonnis, voorzover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 1. [verweerder] c.s. te veroordelen om aan [eiser] c.s. te betalen (a) een bedrag van ƒ 50.166,18 (incl. O.B.) en (b) een bedrag van ƒ 78.253,55 (incl. O.B.) met de wettelijke rente daarover met ingang van 11 november 1992; 2. [verweerder] c.s. te veroordelen om aan [eiser] c.s. aan kosten van de advocaten alsmede advies- en expertisekosten te betalen een bedrag van ƒ 455.425,58 inclusief wettelijke rente vanaf 27 november 1992; 3. voor recht te verklaren dat [verweerder] c.s. - zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk - schadeplichtig zijn jegens [eiser] c.s. terzake van de schade die [eiser] c.s. hebben geleden door onder meer de - destijds ten onrechte - gelegde beslagen op zo goed als alle vermogensbestanddelen van zowel [eiser] in privé als op de bedrijfmiddelen en bankrekeningen van [B] B.V. te [vestigingsplaats]. [Verweerder] c.s. hebben de vorderingen bestreden. De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 juni 1999 de vorderingen afgewezen. Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij arrest van 7 juni 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep: veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 4.314,18 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter, en de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 juni 2002.